vrijdag 29 februari 2008

Groot

Heb ‘m net op de trein gezet, mijn zoon.
Daar zat ‘ie met zijn tas en slaapzak, nog even schichtig te zwaaien.
Gek, was het niet vorige zomer dat ik het zand van zijn voetjes veegde, voor ik zijn schoenen aandeed?
Misschien toch eerder; zijn strikdiploma heeft hij tenslotte al even.
En de schoenen die vanmorgen klaarstonden zijn me maten te groot.
Gek, vorige week bracht ik hem nog voor het eerst naar school.
En nou gaat hij al alleen op pad.

zaterdag 23 februari 2008

Putain

Ik geef ook les, heb drie klasjes Frans voor buitenlanders. Ik probeer veel met ze te converseren. Ze doen erg hun best. Sommige komen ook zelf met gespreksonderwerpen.
Zo vraagt leerlinge wat ik van putain vind. Verrassend onderwerp voor mijn overwegend gepensioneerde Engelse dames. Bedoelt ze de vloek, of het beroep?

Leerlinge herhaalt haar vraag licht blozend in het engels. Stom. De Russische verkiezingen komen eraan dus ik had het kunnen weten. Als je Putin op zijn Frans wil uitspreken krijg je putain. Vandaar dat de Fransen Poutine schrijven.

Daarna nemen we niet mijn visie op Poetin of de Russische politiek door, maar de Franse termen voor prostituee. Ik vertel erbij dat sommige mensen putain als vloek wel afzwakken tot punaise. Van merde maken ze dan mercredi. Dat lijken me wel handige weetjes voor de dames.

We zijn ooit bij de juf van de lagere school geroepen. Zoon gebruikte in de klas wel eens eh, tja, gros mots. De putains die hij op de speelplaats hoorde, bezigde hij ook in de klas. Als beginnend fransoos voelde hij nog niet aan dat er woorden zijn die je niet willekeurig waar kunt gebruiken. Een taalprobleem waar ik me tot die tijd niet van bewust was geweest. In een ééntalige situatie leer je als kind dat soort dingen min of meer vanzelf.

Jaren later heeft hij nog eens strafwerk gekregen van zijn docente Frans, toen hij in alle oprechtheid informeerde wat een péripatéticienne was. Het kwam voor in een tekst.
Tippelaarster, trottoirkatje, straatmadelief, vonden we later in de Franse van Dale, want wij hadden er ook nooit van gehoord. Mooie woorden, maar niet bruikbaar op de speelplaats.

zondag 17 februari 2008

diepvries

Mijn dorp heeft niet zoveel. We hebben geen kroeg, winkel of school meer, en een kasteel of andere toeristische bezienswaardigheid is er nooit geweest. We hebben natuurlijk wel een Mairie, een Salle de Fêtes en maar liefst drie kerkjes. En een telefooncel, een glasbak, een boulodrôme en een gemeenschappelijke diepvries.

Vroeger waren er zelfs twee gemeenschappelijke diepvriezen. Eentje boven, op de heuvel. En eentje beneden. Die beneden staat er nog. Een klein gebouwtje met daarin allemaal deuren. Iedereen uit de buurt kon een kastje huren. Dat was na de oorlog, toen heel Amerika al een diepvries in huis had. Toen je hier geen worsten en hammen meer aan het plafond hing. Toen de electriciteit tot het dorp was gekomen, maar nog niet tot alle huizen. Toen je nog met de hele buurt een varken slachtte en al die hompen ergens kwijt moest.

Het is allemaal nog niet zo lang geleden. De electriciteit kwam hier in de jaren ’50, de eerste telefoon in de jaren ’60 en er was grote opwinding toen een dorpeling begin jaren ’70 een echte douche liet installeren. Iedereen ging er naar kijken.

De diepvries doet het niet meer. Hij is overbodig, want iedereen heeft zijn eigen diepvries. Net als iedereen een eigen inpandig toilet heeft, een badkamer en een telefoonaansluiting. We kunnen allemaal ongeremd internetten, al is dat laatste nog niet extreem wijdverbreid.

De diepvries wordt binnenkort afgebroken.
Het wachten is nu op het verdwijnen van de telefooncel.

woensdag 13 februari 2008

Gebakken mol

Er ligt een dode mol in de tuin. Mollen zien er lief uit. Vooral hun kleine voorpootjes.
Ik denk opeens aan Zoon. We woonden pas een paar maanden in Frankrijk. Zoon at dagelijks in de kantine van de lagere school. Hij was altijd enthousiast over de aangeboden maaltijden.
Behalve die ene keer.
‘Vandaag aten we mol,’ zegt hij.
We wisten dat men in Frankrijk kikkers en slakken eet. Dat ze ook mollen serveerden was ons onbekend. Maar zoon weet het zeker. ‘Taupe, zeiden ze. En dat betekent mol.’
Geen speld tussen te krijgen. Vreemd. Zoveel vlees zit er niet aan een mol. We kunnen ook geen molrecept vinden in het kookboek.


Pas enkel maanden later ontdekken we het gerecht daube. Een soort boeuf Bourguignon. Rundvlees dus. Misschien moet ik vanavond een daube à la taupe maken?

zaterdag 9 februari 2008

Moderne hond

Vreemde honden hangen rond in de tuin. Er liggen bloeddruppels op de keukenvloer.
Hond Bella is loops.
Een dorp verder woont Simba. Simba is een stevige herder. Bella is een mooie herderin. Simba’s baas wil graag jonkies. Wij ook, maar hij meer.
‘En?’ vraagt Serge elke keer hoopvol als we hem tegenkomen.
Eindelijk kunnen we Serge bellen met het goede nieuws.

We laden Bella in de auto. Serge en Simba staan al te wachten.
Simba wil wel. Bella niet.
‘Kom even koffie drinken,’ zegt Serge. Hij sluit de honden op in een stal.
Simba wil niet meer zo. Bella nog steeds niet.
Ze kijken ons treurig na, hun voorpoten op de halve deur.

Na twee koffies staan Bella en Simba nog steeds even treurig in de stal.
Bella moet maar blijven logeren.
We aaien haar schuldbewust over haar kop.

‘En?’ vragen we de volgende dag, ook hoopvol.
Serge foetert op Simba. Die luilak begrijpt niet wat je met een loopse hond moet.
Bella springt razendsnel in de auto.

We blijven op en neer rijden. Simba bij ons. Bella weer bij Simba.

Serge roept vaak ‘allez Simba’. Ze doen niks

We drinken weer koffie.
Serge wijst op zijn andere hond, een kleine terrier, een vrouwtje.
‘Die wilde ook al niet,’ zegt hij treurig. Talloze keren heeft hij haar op het juiste moment bij een enthousiaste reu afgeleverd. Niks.
‘Vroeger,’ zucht hij, ‘dan zette je ze even bij elkaar en hup, klaar. Bevrucht. Die honden van tegenwoordig, die willen gewoon niet.’

Bella springt weer enthousiast in de auto. Lekker naar huis. Zonder reu. Bewust kinderloos. Een teef van deze tijd.

woensdag 6 februari 2008

Hinkelende jagers

In het jachtseizoen rijden er elke dag wel jagers langs. In het weekend om echt te jagen. De rest van de tijd vooral om sporen te zoeken. Uit een enkele geplette grasriet weten zij een kudde overstekende everzwijnen te herleiden.
Er staan er een paar op de weg, vlak bij mijn huis. Oudere jagers. Ze babbelen een beetje.
Ik ga even kijken. Ik wil graag een levend everzwijn zien. Dat is me nog nooit gelukt; ik zie alleen maar dooie. Die worden na de jacht op het erf van de buurman in stukken gesneden.
De geweren hangen achteloos over hun schouders. De jagers kijken naar de weg. Daar heeft mijn dochter vanmorgen een hinkelspel getekend.

‘Niks veranderd,’ zegt buurman Camille.
De andere mannen knikken. ‘Zo maakten wij ze vroeger ook.’
‘Hinkelden jullie ook met een doosje?’ vraag ik geïnteresseerd. Daar heb ik net met dochter over gediscussieerd. Ik hinkelde vroeger met een metalen doosje. Atrix was populair. En Nivea. Wiebertjes doosjes waren ook oké. Dochter hinkelt met een steentje.

De jagers scharrelen even rond. Rapen een steentje op, nog een. Schudden hun hoofden.
Eindelijk vindt Camille het. Een stukje rode dakpan. De andere jagers knikken weer.
Precies. Hinkelen doe je met een stukje dakpan.
Het zijn geen oude jagers meer, maar vier jochies.
‘Jullie mogen best,’ wijs ik.
Maar zo speels zijn jagers nou ook weet niet. Ze gaan liever weer spoorzoeken.