vrijdag 29 mei 2009

koolzaad


De velden voor ons huis werden tot vorig jaar bewerkt door onze buurmannen Robert en Emilien. Elk jaar plantten de broers mais.
Ik heb het niet zo op mais. Ten eerste heeft het behoorlijk veel water nodig, en er is hier helemaal niet zo veel water dus zie ik elke zomer met lede ogen aan hoe sproeiers kostbaar water over de akkers laten vloeien. Ten tweede groeit mais hard. Ergens eind juni is het al hoger dan een doorsnee volwassene. De kinderen vonden het leuk om er verstoppertje tussen te spelen, maar voor je uitzicht is het niet best. En ten derde zie ik gewoon het liefst uitgestrekte wijngaarden.

Nu zijn de broers met pensioen en doet een nicht de boerderij. En staat er opeens tarwe op het veld links, en koolzaad op het veld recht voor ons. Of koolzaad goed of slecht is voor de grond weet ik niet, maar mooi is het wel. In het voorjaar lijkt het of de bekoolzade velden licht geven. Nu zijn ze uitgebloeid en, al geven ze geen licht meer, ze blijven prettig om naar en vooral ook óver te kijken.

In het Frans heet koolzaad colza. Komt uit het Nederlands. Eerst, in de 17e eeuw, gingen ze het in Picardie colzat noemen. Het gewas werd vooral in Vlaanderen en de noordelijke Nederlanden verbouwd, vandaar. En een eeuw later was het colza geworden. Er bestaan niet zoveel Nederlandse woorden in het Frans, en ik vind het altijd aardig zo’n woord aan te treffen. Vooral als het er een beetje exotisch uit is gaan zien.

dinsdag 26 mei 2009

Tandarts

Ik heb een nieuwe tandarts.
De vorige, Olivier, was aardig, en leuk om op een feestje tegen te komen, maar met zijn reparaties liep het niet altijd goed af. Nu heb ik meneer Huron, wat mij aan héron doet denken, Frans (en zonder streepje ook Engels) voor reiger. Als je dezelfde klinkerverandering aanhoudt zou hij in het Nederlands meneer Ruiger heten, alleen is deze tandarts niet ruig, laat staan ruiger.

Meneer Huron doet wel aan een reiger denken, als hij zich met zijn grijze haar en grijze uiterlijk voorover buigt naar een opengesperde mond. Hij heeft me van een helse kiespijn bevrijd, die me in twee dagen tijd meer pijnstillers had doen slikken dan in de rest van mijn leven bij elkaar. Ik moest drie keer terugkomen, maar dat had ik er graag voor over.

Op een feestje zou ik deze reiger niks te vertellen hebben. Ook in de behandelkamer zwijgen we meestal. Heerlijk. Hij heeft niet die onhebbelijke tandarts-gewoonte om dingen te vragen die een langer antwoord behoeven dan ‘uh’ of ‘uh-uh’. Als hij echt iets wil weten haalt hij de apparatuur uit mijn mond, stelt zijn vraag en wacht op antwoord.
Wat een man.

zondag 17 mei 2009

Gelukzoekers

Gisteren kreeg ik een verse Volkskrant kado, die ik vanochtend kon lezen. Er viel me een klein berichtje op, op pagina 2. VVD-leider Rutte vindt dat asielzoekers die niet kiezen voor het Nederlanderschap uiteindelijk terugmoeten naar het land van herkomst. Bij dezelfde gelegenheid - een partijcongres - zei hij ook dat er ‘veel te veel gelukszoekers’ zijn onder de asielzoekers. Het schijnt dat de VVD er niet goed voor staat in de peilingen.

Naar een ander land gaan om economische redenen, of gewoon op zoek naar geluk, schijnt al jaren een doorn in het oog van menig burger. “Economische vluchtelingen” was toen ik nog in Nederland woonde al bijna een vies woord. Een echte zwaar vervolgde en liefst duidelijk gemartelde vluchteling, vooruit, na enkele jaren in de asielprocedure mocht die misschien blijven. Maar gewoon komen omdat je hoopt dat jij en je gezin het economisch beter krijgen, bah, stel je voor. Gelukszoekers zijn natuurlijk nog erger. Zomaar naar een ander land gaan, op zoek naar zoiets vaags als geluk. Hoe verzin je het! Weg ermee.

Als ik meneer Rutte’s redenering volg, moet ik het Frans staatsburgersschap gaan aanvragen. En alle Nederlanders die ooit naar Canada of Australië zijn geëmigreerd, of zij die naar Zweden, Spanje, Brazilië of waar dan ook trokken: Nederlands paspoort inleveren alstublieft. Of onmiddellijk terugkeren naar het vaderland. Maar soms ziet dat vaderland er wel erg, hoe zal ik het noemen, ongelukkig? uit.

zondag 3 mei 2009

kronkels

April was geen topmaand. We verloren een goede kennis, en toen een goede vriend. Daarmee was de lol er wel af. Moest ik een In Memoriam schrijven, meteen na de aprilmoppen? Zet je een I.M. op een blog? Ik weet het niet. Hoe dierbaarder de vriend, hoe moeilijker. Ik streef ernaar eerlijk te schrijven, maar dit werd me te open.

Na de twee rampberichten brak mijn moeder een heup. Ik ging een tijdje naar Nederland. Toen ik nog maar net terug was, kreeg ik een mail van een mij onbekende meneer van bijna 80 jaar. Hij schreef dat hij al jaren geleden naar mij gezocht had op internet, zonder succes. Nu had hij breedband, en ik een website.
Hij vertelde dat hij in 1980 zijn jongste zoon had verloren door zelfdoding. Die zoon - hij zat toen in zijn eindexamen jaar - had een gedicht van mij in zijn agenda gehad. Zijn familie wist dat hij dat mooi had gevonden en daarom hadden ze besloten een spreuk, afgeleid van dat gedicht, op zijn grafmonument te zetten. Af en toe had die meneer gedacht “die dichteres zou eens moeten weten hoe haar tekst indertijd onze zoon aansprak”. Dat had hij altijd willen vertellen en hij was blij dat het eindelijk gelukt was.

Ik was ontroerd door die mail. Hij was lief en oprecht.
De meneer had gedacht dat ik al een wat oudere dichteres was, schreef hij. In werkelijkheid was ik een leeftijdsgenote van zijn zoon. Ik schreef het gedicht toen ik 13 was en won er een prijs mee. Er werd een boekenlegger van gemaakt. Het enige gedicht van mij dat ooit in druk is verschenen.

Twee jaar later, in 1977, pleegde mijn oudste zus zelfmoord. Dat had niks met het gedicht te maken, en natuurlijk ook niks met die jongen, maar het gaf me wel een extra band met die onbekende meneer en zijn familie. Dat is geen rechtlijnige optelsom, maar een kronkelige som der dingen.

De mail kwam precies op het goede moment. Het was een treurig verhaal, maar ik was toch al treurig. En het troostte me op een even kronkelige manier. Je denkt dat dingen voorgoed voorbij zijn, en mensen voorgoed verdwenen. Maar soms leeft er iets voort op plaatsen waar je het niet vermoedt. En zijn er banden met mensen die je nooit hebt gekend.

woensdag 1 april 2009

aprilvis

Vandaag is het 1 april. Poisson d’avril zeggen ze hier. Toen de kinderen kleiner waren zaten ze daags van te voren visjes te tekenen, te kleuren en uit te knippen. Op school moest je die dan op iemands rug zien te plakken, het liefst bij de meester natuurlijk. Het leek me niet ontzettend grappig, maar dat scheen ik gewoon niet goed te begrijpen.

Vandaag heb ik geen enkele grap gehoord, noch gemaakt, maar toevallig hoorde ik wel op de radio waar de traditie vandaan komt. Uit Frankrijk, zeiden ze. Ik heb het net gecheckt op een Nederlandse website, en daar zeggen ze dat ook. Dus.
De Franse koning Charles IX verplaatste in 1565 nieuwjaarsdag van 1 april naar 1 januari. Dat was niet meteen tot iedereen doorgedrongen, zeggen sommigen. Die mensen kwamen op 1 april niet op hun werk en daarover werden grappen gemaakt. Anderen zeggen dat de nieuwjaarsgratificatie voortaan dan wel op 1 januari werd gegeven, maar dat er op 1 april nog nep kadootjes werden gemaakt. Zou best kunnen.

Met die vissen zit men een beetje in de maag. Volgens één meneer kwam het omdat april volgens de astrologie toen de maand van de vissen was. Volgens een ander was het visseizoen nog niet begonnen en gooiden lolbroeken haringen in de rivier. ‘Poisson d’Avril!’ riepen ze dan tegen de vissers. Maar wat deed een visser langs de waterkant als hij toch niet mocht vissen? En wat is er komisch aan een dode haring in een rivier?
Vissen zijn gewoon niet grappig. Maar wel lekker, trouwens.

maandag 23 maart 2009

rendez-vous raté


Lyon heeft een gigantisch plein, place Bellecour heet het. Er staat een standbeeld van Louis XIV. Toen ik in Lyon woonde was dat dé plek om af te spreken, of om te blijven hangen als de café’s dicht waren, of het geld op. Zo’n plek is het nog steeds.

Onlangs schoot me te binnen dat we ooit hadden afgesproken elkaar daar over 25 jaar weer te treffen. Dat moet in de vroege zomer van 1981 zijn geweest, die afspraak. Ik heb het niet opgeschreven; blijkbaar dacht ik dat ik die afspraak, inclusief datum en tijd, nooit zou vergeten. Zoals ik dacht dat ik helemaal niks zou vergeten.
Helaas. Dat weerzien in 2006 heb ik gemist.

Ik vraag me af of er iemand bij Louis XIV heeft gezeten, zomer 2006. En wie. Samir, de Lybiër met blonde krullen en blauwe ogen? Nasr uit Irak? Nasser uit Egypte? Matthieu, een van onze weinige Franse vrienden? Patrick de Ier, de Zweedse Marita, de Palestijn Machmoud, William uit Tennessee… En hoe heette die leuke Portugese toch ook weer?

Ik ben een aantal Lyonese vrienden blijven zien. De rest zit nog her en der in een herinnering. Ik geloof dat ik ze gewoon daar laat zitten, vrolijk en jong en vol plannen.
Natuurlijk is het ze allemaal goed gegaan.

woensdag 18 maart 2009

Verloren voetstappen


In Lyon staat een prachtig stationsgebouw, la gare des Brotteaux, zo’n typisch stationsgebouw uit het begin van de 20e eeuw. Vroeger vertrokken hier de treinen naar Parijs en naar Marseille, later de treinen richting Genève. In 1983 werd het gesloten, de moderne stations van Part Dieu en Perrache (die wellicht over 100 jaar ook mooi worden gevonden, maar nu behoorlijk lelijk) namen het over.
Van Brotteaux is de façade over en de Salle des pas perdus. Een prachtige term vind ik dat, de zaal van de verloren voetstappen. In het Nederlands heet dat stationshal.

Toen ik in Lyon woonde was deze buurt een beetje smoezelig. Daar hou ik wel van. Af en toe dronk ik koffie in het even smoezelige café tegenover het station. Nu is de hele buurt opgeknapt, in het station zit een chique veilinghuis, en een brasserie van Lyons beroemdste kok, Paul Bocuse. Met daartussen wat verloren voetstappen; misschien ook een paar van mij.