woensdag 6 februari 2008

Hinkelende jagers

In het jachtseizoen rijden er elke dag wel jagers langs. In het weekend om echt te jagen. De rest van de tijd vooral om sporen te zoeken. Uit een enkele geplette grasriet weten zij een kudde overstekende everzwijnen te herleiden.
Er staan er een paar op de weg, vlak bij mijn huis. Oudere jagers. Ze babbelen een beetje.
Ik ga even kijken. Ik wil graag een levend everzwijn zien. Dat is me nog nooit gelukt; ik zie alleen maar dooie. Die worden na de jacht op het erf van de buurman in stukken gesneden.
De geweren hangen achteloos over hun schouders. De jagers kijken naar de weg. Daar heeft mijn dochter vanmorgen een hinkelspel getekend.

‘Niks veranderd,’ zegt buurman Camille.
De andere mannen knikken. ‘Zo maakten wij ze vroeger ook.’
‘Hinkelden jullie ook met een doosje?’ vraag ik geïnteresseerd. Daar heb ik net met dochter over gediscussieerd. Ik hinkelde vroeger met een metalen doosje. Atrix was populair. En Nivea. Wiebertjes doosjes waren ook oké. Dochter hinkelt met een steentje.

De jagers scharrelen even rond. Rapen een steentje op, nog een. Schudden hun hoofden.
Eindelijk vindt Camille het. Een stukje rode dakpan. De andere jagers knikken weer.
Precies. Hinkelen doe je met een stukje dakpan.
Het zijn geen oude jagers meer, maar vier jochies.
‘Jullie mogen best,’ wijs ik.
Maar zo speels zijn jagers nou ook weet niet. Ze gaan liever weer spoorzoeken.